Numbers 32 Kingcomments Bijbelstudies InleidingOm de les van dit hoofdstuk te begrijpen moeten we weten wat het land voorstelt en wat de woestijnzijde van de Jordaan voorstelt. Het land Kanaän is het land waarin het volk de zegen van God mag genieten. Voor de christen is Kanaän een beeld van de hemelse gewesten, waarin God hem “gezegend heeft met alle geestelijke zegening … in Christus” (Ef 1:3). Om in het land te komen moet de Jordaan worden overgestoken. Die rivier is een beeld van de dood en de opstanding van de Heer Jezus. Alleen wie in Hem gelooft, is in Christus gezet in de hemelse gewesten. Hemelse zegeningen zijn de specifieke zegeningen van de nieuwtestamentische gelovige. Alleen wie zich dat ook bewust is, zal de zegen daarvan genieten. De woestijnzijde van de Jordaan is het land aan de woestijnkant of oostkant van de Jordaan. De woestijnzijde van de Jordaan spreekt van de aardse zegeningen. Bij aardse zegeningen kunnen we denken aan zaken als gezondheid, kleding, onderdak, werk en gezin. Voor deze zegeningen hoef je de Jordaan niet over te steken. Van aardse zegeningen kunnen ook niet-christenen genieten. Het verschil in genieten van de aardse zegeningen tussen de gelovige en de ongelovige is dat de gelovige voor die zegeningen de Heer zal danken (1Tm 4:3), terwijl de ongelovige zich die zegeningen toe-eigent als een door hemzelf verworven recht. Aardse zegeningen zijn dan ook niet specifiek voor de christen. De christen die tevreden is met alleen de aardse zegeningen, miskent het meerdere dat God gegeven heeft om samen met Hem te genieten. De woestijnzijde van de Jordaan is eerst in handen geweest van de Ammonieten en daarna veroverd door de Amorietische koningen Sihon en Og. Daarom hebben de Israëlieten toestemming gekregen dat gebied te veroveren (Nm 21:21-35). Sihon heeft in het zuiden (Gilead) geheerst en Og in het noorden (Basan). Het is Gods bedoeling dat Zijn volk ook een stuk van de woestijnzijde van de Jordaan zal erven. In het vrederijk krijgen alle stammen een deel toegewezen in het land en krijgt elke stam ook een deel in de woestijnzijde van de Jordaan. Het is echter niet Gods bedoeling dat Zijn volk zich daar volledig zal vestigen. Hij wil niet dat het daar alleen mee tevreden is, zonder belangstelling voor het land waarvan Hij zegt: “Het land behoort Mij toe“ (Lv 25:23). Het is Zijn land. De woestijnzijde van de Jordaan als bezitRuben en Gad zijn onder hetzelfde vaandel gelegerd. Ze zullen met elkaar de situatie in ogenschouw hebben genomen en tot de conclusie zijn gekomen dat het veel voordeel oplevert als zij kunnen blijven waar ze zich nu bevinden: in de vlakten van Moab. Ze hebben namelijk een rijke veestapel. En het gebied waarin ze zich op dit moment bevinden, voorziet naar hun waarneming in wat hun vee nodig heeft. Ze laten zich leiden door hun ogen: het land is een lust voor hun ogen en goed voor hun vee (vgl. Gn 13:10-11). Daarom vragen ze aan Mozes, Eleazar en de leiders om hun dit land als hun bezitting te geven. Daarbij vragen ze om niet mee over de Jordaan te moeten trekken. Ze vragen als het ware als een gunst om niet het land in te hoeven trekken. Dat moet Mozes pijn gedaan hebben, die er zo naar verlangde het land te mogen ingaan, maar het niet mocht. En wat zal dit het hart van de HEERE pijn gedaan hebben. Dit land heeft Hij voor Zijn volk uitgezocht en deze stammen zeggen dat ze er niet in willen. De Gadieten en Rubenieten hebben alle beproevingen van de woestijn meegemaakt, ze zijn gespaard gebleven en vlak voor de Jordaan weigeren ze over te trekken. Dit is tragisch. Zij voeren hun grote veestapel aan als excuus om niet mee het land in te hoeven. Hun bezit is hun alles. Als wij onze aardse zegeningen voor onszelf gebruiken, worden ze een excuus om ons niet met de hemelse zegeningen bezig te houden. Er zit in de houding van de beide stammen ook iets van ongeduld. Waarom wachten op zegeningen waarvan je maar moet afwachten hoe ze je bevallen, als je hier-en-nu al kunt genieten? Eén vogel in de hand is toch altijd beter dan tien in de lucht. Die instelling is bij ons terug te vinden als wij leven voor wat we op aarde bezitten, wat we kunnen tasten en proeven met onze natuurlijke zintuigen. De verontwaardiging van MozesMozes wijst op de gevaren van hun wens. Hij wijst op de negatieve invloed die hun wens kan hebben op de rest van het volk. Mozes ziet weer een weigerachtig volk dat het land niet wil ingaan. Het herinnert hem eraan aan wat veertig jaar geleden is gebeurd en dat stelt hij de twee stammen voor. Toen wilde ook het hele volk het land niet ingaan omdat een aantal verspieders een verkeerde voorstelling van zaken gaf (Nm 13:27-33; Nm 14:1-4). Die verkeerde voorstelling van zaken geven de twee stammen ook, door aan te geven dat zij geen prijs stellen op het beloofde land. Mozes is niet vleiend over hun voorgeslacht. Hij noemt hen “een menigte van zondige mensen” (Nm 32:14). Hij spreekt uit de volheid van zijn hart zijn verontwaardiging uit over de onwil van het volk destijds om het land binnen te gaan. Nu komen de kinderen van die ‘zondige mensen’ en die geven ook te kennen dat zij het land niet willen binnengaan. Hij is bang dat bij deze mannen, deze nieuwe generatie, eenzelfde onwil aanwezig is. Belofte om te helpen in de strijdDe Rubenieten en Gadieten “naderden … tot hem”. Om een misverstand te voorkomen of om iets uit te leggen, moeten we naar elkaar toe gaan om naar elkaar te luisteren en om daardoor elkaar te leren begrijpen. Dan zijn de verschillen misschien niet weg, maar het conflict wel. De beide stammen maken duidelijk dat het geen onwil is. Ze willen wel het land mee ingaan, maar geven de voorkeur aan het gebied waar ze nu in zijn. Dat ze niet bang zijn om het land in te gaan, bewijzen ze door te beloven eerst mee te helpen het land te veroveren. Zij zijn gelovigen, geen weerspannigen. In plaats van hun broeders te ontmoedigen, willen ze hen bemoedigen door te beloven zelfs in de voorste gelederen te gaan strijden. Hun vrouwen en kinderen laten ze thuis. Die zullen nooit het land leren kennen en waarderen. Integendeel, zij zorgen ervoor dat hun kinderen van alle gemakken worden voorzien in het gebied van hun eigen keuze. Ze zullen er steden voor bouwen. Zo zetten ze hun krachten in om het leven in dat gebied zo aangenaam te maken dat hun kinderen niet eens op de gedachte komen dat er hogere dingen zijn. Ouders vormen een hindernis voor hun kinderen om de hemelse dingen te zoeken als zij al hun tijd en kracht geven aan de aardse dingen. Ze weigeren een permanent verblijf in het land, zelfs nadat ze hebben meegeholpen het te veroveren. Als ze het in zijn volle lengte en breedte zijn doorgetrokken en alles hebben gezien wat het land te bieden heeft, keren ze toch terug naar de andere kant van de Jordaan. Ze zijn zozeer daaraan gebonden, ze hebben daar zo hun hart aan verbonden, dat ze het land daarvoor prijs geven. Zo kunnen wij anderen vertellen over de hemelse zegeningen, hen helpen ervan te genieten, terwijl we er zelf niet in leven. Dat komt omdat we helemaal in beslag zijn genomen door de aardse dingen. Er zijn excuses om niet op de uitnodiging in te gaan om te genieten wat God wil geven. De excuses zijn geen verkeerde dingen op zich, maar ze maken duidelijk waar ons hart werkelijk naar uitgaat. In Lukas 14 noemt de Heer Jezus in een gelijkenis een aantal geoorloofde dingen die als excuus aangevoerd worden om niet op de uitnodiging voor een maaltijd in te gaan (Lk 14:18-20). Dat christenen vaak de aardse zegeningen als het hoogste genot zien, en het zich bezighouden met de hemelse zegeningen als een vermoeiende bezigheid, komt omdat ze niet weten wat hun werkelijke deel is. Ze eigenen zich toe wat van een Ander is en wat hun slechts is toevertrouwd om er rentmeester over te zijn en ze eigenen zich niet toe wat hun gegeven is als hun bezit (Lk 16:12). De Gadieten en Rubenieten hebben gekozen voor genot hier-en-nu, niet alleen voor henzelf, maar ook voor hun gezinnen. Later behoren zij tot de eersten die door de Assyriërs worden weggevoerd in ballingschap: “Zij waren de God van hun vaderen echter ontrouw en pleegden overspel met de goden van de volken van het land, die God voor hun [ogen] had weggevaagd. Toen wekte de God van Israël de geest van Pul, de koning van Assyrië op, en de geest van Tillegath-Pilneser, de koning van Assyrië. Deze voerde hen in ballingschap, te weten de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van Manasse. Hij bracht hen in Halah, Habor, Hara en aan de rivier Gozan, tot op deze dag” (1Kr 5:25-26; 2Kn 15:29). Aardse zegeningen zijn geen bescherming tegen geestelijke gevaren. Als ze die kwijtraken, hebben ze niets meer. Christenen die hun geloofsbeleving verbinden aan aardse zegeningen, gaan in die geloofsbeleving op en neer, als de schommelingen van de koersen op de beurs. En hun kinderen hebben geen enkel houvast. Vaak zien we dat zij in de wereld verdwijnen. Mozes stemt in met de toezeggingMozes stemt in met de garantie dat zij eerst mee zullen helpen. Hij zal hen niet langer tegenhouden en geeft hun de ruimte om te handelen naar hun eigen verlangens. Wel waarschuwt hij hen er nog voor niet tegen de HEERE te zondigen door zich niet aan hun belofte te houden. Hij stelt de zonde niet alleen voor als iets wat ontdekt zal worden, maar als een actieve persoon die hen zal ontdekken, die hen zal weten te vinden. Zij zullen zich niet van hun zonde kunnen scheiden en de straf die op de zonde ligt niet kunnen ontlopen. Bevestiging van de afspraakDe Gadieten en Rubenieten bevestigen de afspraak. Ze zullen iedereen en alles achterlaten in Gilead en zelf ten strijde trekken. De afspraak wordt doorgegevenMozes zal niet bij de inlossing van de belofte aanwezig kunnen zijn en er geen controle op kunnen uitoefenen. Maar hij heeft in Jozua een bekwame opvolger. Hij geeft de gemaakte afspraak door aan Eleazar en Jozua om daarnaar te handelen. Jozua handelt er later naar (Jz 22:1-4). Herhaling van de belofteDe Gadieten en Rubenieten bevestigen in een samenvatting nog eens wat zij zullen doen en in ruil daarvoor zullen krijgen. Verdeling van de woestijnzijde van de JordaanMozes verdeelt de woestijnzijde van de Jordaan tussen de Gadieten, de Rubenieten en de halve stam Manasse. Dat gebeurt niet door het lot, zoals dat wel in het land zal gebeuren (Jz 14:1-2). Hij geeft hun het land van hun eigen keus. In het land krijgt elke stam het deel van Gods keus. Het lijkt erop dat, nadat de twee stammen de begeerde toezegging hebben gekregen, de helft van de stam Manasse zich bij hen voegt. Zij geven er ook de voorkeur aan hun erfdeel in de woestijnzijde van de Jordaan te hebben. Het kan zijn dat hun keus toch beïnvloed is geworden door het pleidooi van de twee stammen. Dit zou dan betekenen dat door de opstelling van de twee stammen er in een andere stam een scheuring is gekomen. Onze verlangens en het kenbaar maken daarvan en onze inzet daarvoor, heeft altijd invloed op anderen. © 2023 Auteur G. de Koning Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur. Bible Hub |