Joshua 17 Kingcomments Bijbelstudies Het lot voor ManasseHet ene “lot” voor de stam Manasse, dat is het ene grondstuk, wordt verdeeld in twee stukken: een stuk voor Efraïm en een stuk voor Manasse. Hoewel Manasse de eerstgeborene is (Gn 41:51), heeft eerst Efraïm, die als eerstgeborene wordt gerekend (Gn 48:13-20), zijn deel van het erfdeel gekregen. Daarna krijgt Manasse zijn deel van het erfdeel. Machir schijnt de enige zoon van Manasse te zijn geweest (Gn 50:23). De andere zonen zijn dan in feite die van Machir. Een deel van de zonen van Machir heeft, samen met de stammen Ruben en Gad, een erfelijk bezit in het Overjordaanse in bezit genomen. Ruben en Gad willen dat land omdat zij veel vee hebben (Nm 32:1; 5). Mogelijk heeft Machir ook veel vee, hoewel dat niet van hem vermeld staat. Hij sluit zich in elk geval bij Ruben en Gad aan. Dat betekent voor hen een welkome versterking, want hij is “een strijdbaar man”. De overige zonen van Manasse kiezen voor een erfelijk bezit in het land. Gideon behoort tot de “nakomelingen van Abiëzer” (Ri 6:11; 24; 34). Van Hefer stammen de dochters van Zelafead af. De tien delen die de stam krijgt (Jz 17:5), bestaan uit zes delen, met daarin vijf delen voor de vijf zonen, en een zesde deel, dat van Hefer, dat in vijf delen wordt verdeeld voor de vijf dochters van Zelafead. De dochters van ZelafeadZoals dat vaker gebeurt, wordt ook hier de opsomming van namen onderbroken door een korte geschiedenis. Zulke geschiedenissen hebben een belangrijke plaats. In dit geval wordt iets verhaald wat tijdens de uitdeling van de steden in de harten aanwezig is. We hebben dat gezien bij Kaleb en Achsa. Hier zien we het bij de dochters van Zelafead. De dochters van Zelafead kiezen bewust voor een erfelijk bezit “te midden van onze broeders” in het land en niet bij de andere helft van de stam die heeft gekozen voor het Overjordaanse. Vrouwen delen evenzeer in het erfelijk bezit als mannen. Hun optreden in het openbaar mag door God op andere wijze geregeld zijn dan dat van mannen, hun aandeel in de geestelijke zegeningen is dat niet. Normalerwijze erven alleen de zonen. Dochters die trouwen, gaan delen in het erfdeel van de man met wie zij trouwen. Zelafead heeft alleen dochters. Zelafead is gestorven in de woestijn en kan daarom niet naar Jozua. Zijn dochters kunnen dat wel en ze doen dat ook. Voordat ze door de Jordaan zijn gegaan, zijn ze naar Mozes gegaan om een erfelijk bezit te vragen (Nm 27:1-11). Nu komen ze bij Eleazar en Jozua het toegezegde erfelijk bezit opeisen. Bij de vier keer dat Jozua en Eleazar in dit boek samen worden genoemd (Jz 17:4; Jz 14:1; Jz 19:51; Jz 21:1), staat Eleazar steeds voorop. De dochters tonen geloof. Ze hadden kunnen zeggen: ’Waarvoor moeten wij een erfelijk bezit? Als we trouwen, krijgen we het ook wel.’ Maar ze hebben Gods gedachten begrepen dat Hij elke familie een erfdeel wil geven. De vrouwen tonen belangstelling voor wat God aan hun familie heeft toegedacht. Er is bij hen niet slechts een algemene belangstelling voor het land, maar zij wensen het door God speciaal voor hen bestemde deel. Zij geven als het ware God gelegenheid Zijn bedoeling waar te maken. Zij hebben om zo te zeggen een tweevoudig geloof dat redeneert: We kunnen dit toepassen op het luisteren naar of lezen van wat een broeder doorgeeft uit de Schrift. Dat is goed en belangrijk, maar dat is nog niet wat God voor ons persoonlijk heeft. Die broeder kan alleen doorgeven wat hij zelf in bezit heeft genomen. Zijn dienst zal ons aanmoedigen in bezit te nemen wat de Heer ons ieder persoonlijk gegeven heeft. Een zuster moet daarom zelf het Woord lezen en dat niet aan haar echtgenoot of de broeders van de plaatselijke gemeente overlaten. We mogen niet tevreden zijn met wat anderen voor ons hebben verzameld. Als wij ernaar verlangen van God te ontvangen wat Hij voor ons persoonlijk aan zegen heeft toegedacht, zal Hij dat geven. Zwakheid en gebrek zijn geen redenen om af te zien van het deel dat God ons persoonlijk heeft toebedeeld. Door het geloof van deze vrouwen krijgen zij ieder een erfelijk bezit en de vijf zonen krijgen er ieder ook één. Zo krijgt de stam van Manasse tien delen. De grens van ManasseJuda heeft het hele zuiden gekregen en Efraïm en Manasse krijgen het hele noorden, tot het latere Galiléa. Dit laat de bijzondere plaats van de Jozefieten zien. Het is een groot stuk. Er blijft niet veel voor de andere stammen over. Hun gebied strekt zich uit van de Jordaan in het oosten tot aan de zee in het westen. In het zuiden grenst Manasse aan Efraïm, in het noorden grenst het aan Aser en Issaschar, waarbij Aser in het noordwesten gelegen is en Issaschar in het noordoosten. Steden van Manasse in Issaschar en AserManasse heeft steden met hun bijbehorende plaatsen in het gebied van de stammen Issaschar en Aser. God heeft het zo beschikt, dat elke stam wel zijn bijzonder onvervreemdbaar erfdeel heeft, maar ook dat zij zich toch met elkaar zullen vermengen. Hierdoor blijft er onderlinge bekendheid en gemeenschap tussen hen bestaan. Er zal gelegenheid zijn om elkaar goede diensten te bewijzen. Dat past allemaal bij een volk dat wel uit verschillende stammen bestaat, maar dat toch één Israël vormt, waardoor ze verplicht zijn elkaar lief te hebben als broeders. Manasse heeft de steden niet in bezit genomen door gebrek aan kracht, dat wil zeggen geloof, om de vijand te verdrijven. Hij heeft niet als ‘gemeente’ het erfelijk bezit in bezit genomen. Het uitroeien moet gebeuren, opdat de overlevende vijand geen valstrik voor hen zal worden (Dt 20:17-18). De Jozefieten vragen meer ruimteDe Jozefieten wenden zich tot Jozua omdat ze niet goed weten waar ze moeten gaan wonen. De bossen maken het naar hun mening onmogelijk om er te wonen en er zijn nog vijanden tegen wie ze zich niet opgewassen voelen. Ze zien nogal wat hindernissen. Dat zeggen ze niet met zoveel woorden. Hun argument is dat ze een groot volk zijn dat meer land nodig heeft. Jozua heeft wijsheid om dat te doorzien en laat zich niet door hen misleiden. Het mankeert hun aan inzet en geloof. Hij wijst hen op de mogelijkheden. Als ze zich inspannen, kunnen ze bomen omhakken, en als ze geloof hebben, hoeven ze niet bang te zijn voor de vijand. Als ze geloof hebben, zullen ze hun vijanden verdrijven. Door het voorstel van Jozua zal duidelijk worden wat er in hen is. Als ze ernaar luisteren, zullen ze hun woongebied groter maken. Ze krijgen er niet meer land bij, maar ze kunnen het land dat hun gegeven is bewoonbaar maken door hindernissen eruit te verwijderen. We moeten geen tegenwerpingen of bedenkingen inbrengen tegen wat God ons heeft gegeven. Als we dat doen, lijken we op “klagers over hun lot” (Jd 1:16). Onze argumenten als ‘geen tijd’, ‘geen kracht’, ‘geen mogelijkheden’, houden voor de ware Jozua geen stand. Het komt niet op onze kracht aan, maar op ons geloof in de kracht van God. © 2023 Auteur G. de Koning Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur. Bible Hub |