Genesis 27
Genesis 27 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

Izak is in dit hoofdstuk een beeld van een gelovige die in het land woont, dat is de gelovige die gezegend is met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten, maar die de dingen van de aarde zoekt en zich daardoor laat leiden. In praktisch opzicht zien we daarvan in dit hoofdstuk de gevolgen. We zien een gezin dat God kent, maar waar van deze kennis en het vertrouwen op Hem niets gevonden wordt. Integendeel, we zien hoe begeerten, bedrog en leugen een rol spelen. Ieder lid van het gezin handelt zonder aan God te vragen wat er moet gebeuren.

Het is een waarschuwend voorbeeld voor ons dat we ons altijd bewust zullen blijven dat de zegeningen die we hebben ontvangen ons uit genade geschonken zijn. Zodra we dat vergeten, gaan we onze eigen belangen zoeken met alle droevige gevolgen daarvan.

Izak wil Ezau zegenen

Izak is blind geworden. In de toepassing betekent dit, dat zijn inzicht in geestelijke dingen is verdwenen. De zegeningen van het land ziet hij niet meer. Dat was bij Mozes anders (Dt 34:7).

Hij wil Ezau zegenen, terwijl hij weet dat de HEERE aan Jakob het eerstgeboorterecht heeft gegeven. Dit is het resultaat van zijn voorliefde voor het “smakelijk gerecht”. Dat maakt blind om de dingen te zien zoals de Heer ze ziet. Izak, die zo goed is begonnen, faalt als hij oud geworden is.

Hij spreekt over de dag van zijn dood, maar dat zal nog 43 jaar duren. Hij zal 180 jaar worden (Gn 35:28-29). Hier is hij 137 jaar.
[zie: https://evangelisatie-zeeuwsvlaanderen.nl/wp-content/uploads/2021/01/2021-01-21-Tijdslijn-van-Terah-tot-Mozes.pdf ]

Samenzwering

Rebekka hoort van het voornemen van Izak. Dat maakt haar ongerust. Ze denkt dat de Goddelijke zegen Jakob zal ontgaan. In plaats van naar Izak te gaan en hem te herinneren aan het voornemen van God om de jongste te zegenen voor de oudste neemt ze haar toevlucht tot list. Het is één ding om de gedachten van God te kennen, het is een ander ding hoe ze gerealiseerd worden. Het is vreselijk om door bedrog God te helpen.

Zou God haar geen antwoord hebben gegeven als ze met dit probleem naar Hem zou zijn gegaan? Vroeger heeft ze dat gedaan (Gn 25:22). Ze is zo eensgezind met Izak begonnen. Ze hebben elkaar van de HEERE gekregen (Gn 24:1-4; 12-15; 57-67). Samen hebben ze Hem gezocht voor het krijgen van kinderen (Gn 25:21). Nu gaat ze haar man bedriegen. Ze meent Jakob en de zegen voor hem daardoor veilig te stellen, maar ze raakt Jakob erdoor kwijt.

Het bedrog vindt plaats door twee geitenbokjes en hun vellen. Later zal Jakob op dezelfde manier bedrogen worden (Gn 37:31-34). Jakob maakt eerst nog bezwaar. Hij denkt mee, maar alleen in negatieve zin. Hij denkt alleen aan wat de gevolgen zijn als het bedrog ontdekt zou worden. Er is geen schuldgevoel, maar slechts angst voor de vloek bij ontdekking.

Rebekka verklaart zich bereid de vloek op zich te nemen. Ze ziet wel een oplossing. De vellen brengen uitkomst. Dan maakt ze het smakelijk gerecht klaar “zoals zijn vader het graag had” (Gn 27:14b). Ze maakt de geitenbokjes zó klaar, dat het op wildbraad lijkt, waardoor het “bedrieglijk voedsel” wordt (Sp 23:3).

Het is heel kwalijk om in een huwelijk de kennis die man en vrouw van elkaar hebben verkregen, te misbruiken voor de eigen plannen. Hier ondermijnt de kennis hun eenheid, terwijl wat echtgenoten van elkaar weten, zou moeten dienen tot versteviging van hun huwelijk. Er is geen openheid meer. Ze spelen verstoppertje voor elkaar.

Jakob steelt de zegen

Jakob, verkleed als Ezau, komt bij zijn vader. Izak betast hem en zegt: ”De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Ezaus handen.” Als we dit toepassen op een gelovige, kunnen we zeggen: ‘Hij praat als een gelovige, maar zijn daden zijn die van de wereld.’ Wat we zeggen, behoort overeen te komen met wat we doen.

Als Izak Jakob kust, ruikt hij de geur van het veld. Wat is het droevig, als om een gelovige de ‘geur’ van de wereld hangt. Wat we eten, is bepalend voor hoe we ruiken. Eten we het voedsel van de wereld of het voedsel van de Heer Jezus?

Tot driemaal toe spreekt Izak zijn argwaan uit, zijn onzekerheid, of hij werkelijk met Ezau te doen heeft (Gn 27:20; 22; 24). Omdat hij afhankelijk is van zijn tast- en reukzin, komt hij niet achter de waarheid en gelooft hij de leugen. Als hij op God zou hebben vertrouwd, zou hij ondanks zijn blindheid zich nooit hebben laten bedriegen (vgl. 1Kn 14:4-5).

Jakob speelt de rol van Ezau goed. Dat blijkt uit wat hij zegt als Izak opmerkt dat hij zo snel van de jacht terug is. Jakob spreekt dan over “de HEERE, uw God”. Dat zou Ezau ook zeggen. Ezau heeft geen verbinding met de HEERE en zal daarom nooit over ‘de HEERE, mijn God’ spreken, terwijl Jakob dat wel zou zeggen.

De zegen die Izak over Jakob uitspreekt, is een zegen zoals die voor Ezau bedoeld zou zijn. Izak zegent Jakob met de overvloed van de hemel en van de aarde, met de heerschappij over andere volken en zijn broers, en met vervloeking over allen die hem vervloeken en zegen voor ieder die hem zegent. Het is niet de zegen zoals God die in zijn volheid voor Jakob heeft bedoeld. Dat maakt Izak enigszins goed in Genesis 28 (Gn 28:4), terwijl God Zelf in Genesis 35 de volle zegen beschrijft (Gn 35:11-12).

De geschiedenis zoals die hier wordt vermeld, geeft weinig blijk van geloof. Toch is Izak geen man die zonder God leeft. In de zegen die hij doorgeeft, is geloof aanwezig (Hb 11:20).

Izak zegent Ezau

Als Ezau komt, schrikt Izak geweldig. Hij is niet verontwaardigd over Jakob, maar zijn geweten spreekt. Plotseling komt hij in het licht van God. Hij ziet dat God tussenbeide is gekomen. Hij draait de zegen niet terug, maar bevestigt de aan Jakob gegeven zegen. Daarmee onderwerpt hij zich aan de wil van God. Daarom kan de zegen die hij Jakob heeft gegeven toch als een daad van geloof worden gezien (Hb 11:20).

Ezau zoekt met tranen de zegen waarmee Jakob is gezegend, maar wordt verworpen (Hb 12:16-17). De zegen wordt niet van Jakob afgenomen en aan Ezau gegeven. Ezau geeft in Gn 27:36 een verkeerde voorstelling van zaken. Hij zoekt de schuld bij de ander. Dat doen wij ook wel eens. Dat gebeurt al bij de zondeval. Wat nodig is, is een erkenning zonder omwegen.

Ezau krijgt ook een zegen, maar een veel mindere dan die Jakob heeft gekregen. De eerste zegen die Jakob krijgt, is die van de dauw van de hemel. Ezau krijgt de vettigheid van de aarde, want dat is voor hem het voornaamste, terwijl hij wordt buitengesloten van de dauw van de hemel.

Rebekka wil dat Jakob vlucht

Dat Ezau een ongoddelijke is, blijkt ook uit wat hij in zijn hart zegt. Hij spreekt over het doden van zijn “broer Jakob”. Hierin openbaart zich de geest van Kaïn, die “uit de boze was en zijn broer doodsloeg” (1Jh 3:12).

Rebekka en Jakob hebben allebei gewonnen als het erom gaat dat ze hebben gekregen wat ze hebben gewild, hoewel ze niets meer hebben kregen dan wat God hun heeft willen geven. Ze hebben echter ook veel verloren van wat ze veilig hebben willen stellen. Dat zien we hier.

Rebekka wil dat Jakob vlucht. Het zal volgens haar maar enkele dagen nodig zijn (Gn 27:44). De realiteit is dat ze hem nooit meer zal terugzien. Rebekka ondergaat hierdoor ook de gevolgen van hun gemeenschappelijke bedrog. De gestolen zegen brengt alleen maar verdriet en verwijdering. Jakob zal twintig jaar lang een zwerver worden. Dat heeft hij aan zichzelf te wijten.

Het lijkt erop dat Rebekka in Gn 27:46 nog een list gebruikt. Ze spreekt met Izak over de vrouwen van Ezau en verzucht dat Jakob toch maar niet “een vrouw neemt … uit de dochters van het land”. Door dit op te merken zegt ze indirect dat Jakob maar weg moet gaan. Wat bedoeld is als een vlucht voor Ezau, wordt op deze wijze een geoorloofd vertrek, met de zegen van Izak. Dat het in werkelijkheid een vlucht is, zegt de profeet Hosea (Hs 12:13).

Dat God met Jakob dwars door alle bedrog en list heen toch Zijn eigen plannen met Jakob vervult, is een zaak die grote bewondering oproept. Zo is God, Die het falen van de mens, ook van de Zijnen, gebruiken kan tot vervulling van Zijn plannen. Dat vermindert in geen enkel geval de verantwoordelijkheid van de mens, het vermeerdert in alle gevallen de aanbidding die God daarvoor toekomt. De geschiedenis van Jakob begint met list en bedrog; de laatste activiteit die we van Jakob lezen, is dat hij aanbidt (Hb 11:21).

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Genesis 26
Top of Page
Top of Page