Exodus 19
Exodus 19 Kingcomments Bijbelstudies

In de woestijn Sinaï

Hier begint een nieuw gedeelte in Exodus. Na de woestijn Sur (Ex 15:22) en de woestijn Sin (Ex 16:1), komen ze “in de woestijn Sinaï”. Daar slaat het volk “tegenover de berg” zijn kamp op om een ontmoeting te hebben met de HEERE. Dit zal een ontmoeting worden met gevolgen tot in de verre toekomst. Elke ontmoeting die wij met de Heer hebben, heeft gevolgen voor de toekomst, hetzij in zegen, hetzij in oordeel, afhankelijk van onze opstelling.

Op de plaats waar ze nu zijn aangekomen, spelen zich alle gebeurtenissen af die worden beschreven van Exodus 19:1 tot Numeri 10:10. Het volk ontvangt hier de wet met zijn talrijke aanwijzingen voor de dienst aan de HEERE. Hun verblijf hier is iets korter dan een jaar. Ze komen aan “in de derde maand” van het eerste jaar van hun uittocht. Ze vertrekken “in het tweede jaar, in de tweede maand, op de twintigste van de maand” (Nm 10:11-12).

De HEERE wil Israël als Zijn eigen volk

God noemt Zijn volk zowel met de naam Jakob als met de naam Israël. Hij ziet hen in hun zwakheid (Jakob), maar ook in wat Hij van hen heeft gemaakt (Israël). Hij heeft een boodschap voor dit volk. Mozes moet het volk iets vertellen wat ze al weten. Ze hebben het zelf gezien. Toch moeten ze eraan herinnerd worden: wat de HEERE aan de Egyptenaren heeft gedaan en wat Hij met Zijn volk heeft gedaan.

Dat moet hen onder de indruk brengen van hun eigen onmacht tegenover de macht van de vijand en van de macht van de HEERE Die de vijand heeft verslagen. Daarbij is het niet gebleven. Hij heeft hen na hun bevrijding niet aan hun lot overgelaten. Als Hij dat zou hebben gedaan, zouden ze nog hopeloos in de woestijn zijn omgekomen. Hij heeft voor hen gezorgd (Hd 13:18). “Zoals een arend zijn nest opwekt, boven zijn jongen zweeft, zijn vleugels uitspreidt, ze pakt en ze draagt op zijn vlerken, [zo] heeft alleen de HEERE hem geleid, er was geen vreemde god bij hem” (Dt 32:11-12). Zoals de arend ervoor zorgt dat zijn jongen niet te pletter vallen, zo heeft de HEERE voor Zijn volk gezorgd dat ze niet zijn omgekomen. En waar heeft Hij hen heen gebracht? Naar Zichzelf, in Zijn tegenwoordigheid, hier bij de berg. Wat een zorg!

In die nauwe verbinding, dit verbond, met Hem zullen ze kunnen blijven als ze naar Hem luisteren. Alle zegen die de HEERE aan Zijn verbond verbindt, maakt Hij afhankelijk van gehoorzaamheid (Jr 7:23; Jr 11:4; 7). Hij kan Zichzelf niet verbinden aan de eigen wil van de mens, van Zijn volk. Alleen als Zijn volk doet wat Hij zegt, zullen ze Zijn verbond kunnen genieten.

De hele aarde is van Hem (Ps 24:1), maar zij zullen, als ze gehoorzaam zijn, op een speciale manier Zijn eigendom zijn. Zij zullen als enige volk op aarde tot Hem als priesters mogen naderen in Zijn woonplaats en Hem als een koninkrijk mogen vertegenwoordigen op aarde. Dit grote voorrecht is nu het werkelijke deel van ieder lid van de gemeente van God (1Pt 2:5; 9; Op 1:6).

Het antwoord van het volk

Als Mozes terugkomt, brengt hij het volk Gods woorden over. Hij plaatst ze daarmee voor hun geweten. Zonder aarzeling stemt het volk met de voorwaarden in (Ex 19:8). Ze beloven te doen wat de HEERE heeft gezegd. Deze belofte zullen ze nog twee keer herhalen (Ex 24:3; 7). Misschien zijn we geneigd hun antwoord toe te juichen. Hun antwoord getuigt echter van overschatting van het eigen kunnen. Het laat zien dat ze in de afgelopen maanden hun eigen opstandige hart nog niet hebben leren kennen. De HEERE weet dat.

Daarom verandert vanaf nu de toon van het boek. Wat het feest van de ontmoeting met God had moeten worden (Ex 5:1), wordt een gebeurtenis waaraan donder en bliksem, angst en vrees verbonden zijn. Er komt afstand tussen God en het volk. Er gaat een dreiging uit van het naderen tot God. Heeft het volk gezegd dat het alles zal doen wat de HEERE geboden heeft? Dan zal Hij hun Zijn geboden bekendmaken.

De HEERE daalt neer op de berg

De HEERE kondigt Mozes aan dat Hij tot hem zal komen op een wijze waarbij het volk aanwezig kan zijn. Maar om erbij aanwezig te kunnen zijn moet het volk aan strikte voorwaarden voldoen. Ze moeten heilig zijn, er mag niets zijn wat niet past bij de heiligheid van God. Op de derde dag zullen ze de HEERE zien neerdalen op de berg.

Rondom de berg moet een eerbiedige afstand in acht worden genomen. Iedereen, mens of dier, die de berg aanraakt terwijl God erop verschijnt, moet worden gedood. De absolute heiligheid van God laat niet toe dat een levend wezen, die een zondaar is of aan de zonde verbonden is, ook maar bij Hem in de buurt komt. Pas als er een door Hem bepaald signaal gegeven wordt, wordt de berg vrijgegeven.

Het volk handelt in overeenstemming met Gods voorschriften. Mozes heiligt het volk en zij maken hun kleding geschikt voor de verschijning van God. Drie dagen moeten ze zo leven, in het uitzien naar die verschijning. Ook de seksuele omgang tussen man en vrouw moet die tijd achterwege blijven. Alles moet geconcentreerd zijn op de verschijning van de HEERE.

Hierin zit wel een les voor ons. Heiligen wij ons leven met het oog op onze ontmoeting met Hem als Hij komt (1Jh 3:2-3)? Zijn komst is niet het enige. Als wij God als Vader mogen aanroepen, is de opdracht om heilig te zijn, zoals Hij heilig is (1Pt 1:15-17). Is het ons verlangen heilig te leven juist vanwege onze dagelijkse omgang met Hem? Kunnen wij ook de op zichzelf geoorloofde dingen voor een bepaalde tijd achterwege laten om ons voor die bepaalde tijd volledig te concentreren op Hem en het zoeken van Zijn wil (vgl. 1Ko 7:5)?

Er is wel een groot verschil in het motief van handelen tussen een lid van Gods volk toen en een lid van Gods volk nu. Israël handelt uit angst voor vergelding. Wij mogen handelen uit liefde voor de Vader.

Als de HEERE verschijnt, gebeurt dat onder begeleiding van verschijnselen die angst inboezemen en beving veroorzaken. Tot deze openbaring van God wordt het volk door Mozes meegevoerd. In Hebreeën 12 stelt de schrijver van de brief aan de Hebreeën dit naderen tot God vol vrees en beven, het naderen op de grondslag van de wet, tegenover het naderen tot God dat door het werk van de Heer Jezus het deel van de gelovige nu is, het naderen op de grondslag van de genade. Het contrast is enorm: “Want u bent niet genaderd tot [de] tastbare <berg> en [het] brandende vuur, tot donkerheid, duisternis, onweer, bazuingeschal en een geluid van woorden waarvan zij die ze gehoord hadden, smeekten dat [het] woord niet tot hen zou worden gericht (want zij konden niet verdragen wat geboden werd: ’Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd’; en zo vreselijk was het gezicht, dat Mozes zei: ’Ik ben vol vrees en ik beef zeer’), maar u bent genaderd tot [de] berg Sion; en tot [de] stad van [de] levende God, [het] hemelse Jeruzalem; en tot tienduizenden van engelen, [de] algemene vergadering; en tot [de] gemeente van [de] eerstgeborenen, die in [de] hemelen staan opgeschreven, en tot God, [de] Rechter van allen; en tot [de] geesten van [de] tot volmaaktheid gekomen rechtvaardigen; en tot Jezus, [de] middelaar van een nieuw verbond; en tot [het] bloed van [de] besprenkeling, dat beter spreekt dan Abel” (Hb 12:18-24).

Het naderen tot de HEERE

Mozes is de enige die bij de HEERE mag komen. Het lijkt erop dat hij nog maar onderweg is om de HEERE te ontmoeten als de HEERE hem alweer terugstuurt omdat het volk in hun vermetelheid tracht door te dringen tot de HEERE om Hem te zien. Hij moet hen daarvan weerhouden met de waarschuwing dat niemand moet proberen iets van God te zien. Hem zien, is sterven. De priesters krijgen een aparte waarschuwing. Zij, die als enige klasse van het volk mogen naderen, moeten zich op gepaste wijze gedragen. Mozes meent dat er toch voldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen, maar de HEERE kent het hart van het volk en Mozes moet gaan.

Voor ons, die kinderen van God zijn, gaat van God geen dreiging meer uit. De heerlijkheid van God jaagt geen angst meer aan, want die zien we in het aangezicht van Jezus Christus (2Ko 4:6; Jh 1:18; 2Ko 3:18).

Mozes en Aäron mogen, nadat Mozes de waarschuwing van God aan het volk heeft doorgegeven, naar God opklimmen. Samen zijn zij een beeld van de Heer Jezus. Mozes is een beeld van Hem als Degene Die namens God tot het volk spreekt en Aäron is een beeld van Hem als Degene Die het volk bij God vertegenwoordigt. De Heer Jezus wordt “de Apostel [Mozes] en Hogepriester [Aäron] van onze belijdenis” genoemd (Hb 3:1).

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Exodus 18
Top of Page
Top of Page